Gaston stond in een heel ouderwetse kamer. Boven de schoorsteenmantel hing een scheurkalender:
Een deur zwaaide open en een jonge maar ouderwets geklede vrouw trad binnen. Meer vodden dan vlees, vond Gaston.
Plots weerklonk kindergeschrei.
De vrouw snelde een slaapkamer in waar een wiegje stond.
Ze lachte wulps en begon zich uit te kleden. Gaston slikte.
Op straat liep een gentleman voorbij. Hij droeg een strohoed en zwaaide vrolijk met zijn wandelstok. Plots hoorde hij het geluid als van brekend vaatwerk. Een deur vloog open en Gaston stormde met verschrikt gezicht naar buiten.
De gentleman keek Gaston een ogenblik met open mond aan en barstte
toen uit in een boerse bulderlach.
Toen Gaston hem vroeg waarom hij zo'n
leute had, zei de gentleman dat hij die scène met de grootmoeder kostelijk vond.
Verbaasd wou Gaston weten hoe de man nu in godsnaam van dit voorval op de hoogte
kon zijn. Doordat hij een beetje helderziende was, beweerde de gentleman.
Zijn naam was Cabeza en hij nodigde Gaston uit om bij hem te komen logeren.
De meid Gwova bracht het avondmaal. A feast by candlelight. Na het eten gingen Gaston en zijn gastheer bij het open haardvuur zitten. Cabeza was soldaat geweest in de oorlog. Urenlang vertelde hij over zijn opwinnende avonturen. Tot Gaston omviel van de vaak. Cabeza stak een olielamp aan en leidde vervolgens zijn gast naar de logeerkamer. Het eerste wat Gaston opviel was onder het bed een po.
Toen Gaston de volgende ochtend beneden
kwam, deelde Gwova hem fluisterend mede dat mijnheer nog sliep.
Na het
ontbijt besloot Gaston om een ochtendwandeling te maken in Flanders Fields.
Gaston was bij een soldatenkerkhof aangekomen.
In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row
on row
Op sommige kruisen was een naam vermeld. Maar op de meeste kruisen stond: ONBEKEND
Drie graven naast elkaar. Op elk kruis was een naam vermeld: Tête, Head, Kopf.
Gaston kuierde tussen de kruisen op zoek naar andere namen. Maar ONBEKEND ONBEKEND ONBEKEND … Toen hij weer de drie graven passeerde, lagen … nee stonden er op elk graf drie mensenhoofden. Koppen op vogelpoten!
Toen Gaston dit voorval later aan Cabeza vertelde, slaakte deze een verschrikte kreet om er haastig aan toe te voegen dat Gaston waarschijnlijk aan hallucinaties leed. Tengevolge van de sprong in de hypertijd natuurlijk!
Cabeza scheen een heel druk leven te
leiden, want Gaston ontmoette hem uitsluitend bij het avondmaal. Hij was een
zeer onderhoudend gastheer. Had de hele wereld afgereisd. Maar hij vertelde toch
vooral anekdotes uit die verdomde wereldoorlog.
Gedurende de dag bracht
Gaston zijn tijd door met wandelen, al mijmerend over het bouwen van een
tijdmachine.
Op zekere dag bij valavond kwam Gaston thuis van een lange
wandeling. In de tuin huppelden twee mensenhoofden rond. Huppelden zoals mussen
en merels wel doen. Koppen op vogelpoten!
Cabeza maande Gaston aan om vooral niet bang te zijn. Ook verontschuldigde hij zich omdat hij Gaston voorgelogen had. Eigenlijk was hij een buitenaards wezen. Afkomstig van de planeet Cephalus. Zo'n luttel duizend lichtjaren hier vandaan. Cabeza had de opdracht gekregen om op Aarde met de mensheid cultureel contact op te nemen. Hij had op geen slechter ogenblik kunnen arriveren. Nauwelijks was hij op Aarde of de wereldoorlog brak uit. Kwam doordat de mensen hun kop niet kunnen gebruiken. De nadruk viel nog veel te veel op de andere organen. Naar schatting zou het nog minstens 100 000 jaar duren vooraleer de Aardlingen tot kopwezens zouden evolueren. Cabeza was zeer teleurgesteld. Zijn opdracht was ten einde. Onverrichter zake zou hij nu naar Cephalus terug reizen.
In een weide stond een ruimteschip. Het had de vorm van een doodshoofd. Bij de spaceshuttle wachtten Tête, Head en Kopf.
« Tot ziens mijn vriend, » zei Cabeza. Hij had warempel tranen in de ogen. Gaston kreeg de nare indruk dat het tranen van medelijden waren. Cabeza en Gwova huppelden naar de drie andere kopwezens. Samen verdwenen ze in het ruimtevaartuig.
Lang nadat het ruimteschip verdwenen was, stond Gaston nog steeds naar de sterrenhemel te staren.
« Tot ziens, » had Cabeza gezegd.
Het wemelde van werkmensen; de meeste hadden een bruine vloeren broek aan; en allemaal een klak op de kop. Sommigen duwden een kortwagen vol met stenen voort. Krakende boerenkarren reden op en af. Boerenwagens vol met stenen. Karren voortgetrokken door koeien. Karren zonder paard; want niet alleen de mens was in deze luizige oorlog gesneuveld.
Ze waren terug van weggeweest: de boertjes van Bachten de Kuupe.
De eerste was op zijn velo komen aanrijden. Hij plaatste zijn fiets tegen een
boom die men vergeten omver blazen had, en dwaalde verbijsterd rond in dit
desolate kapotgeschoten landschap. Later trof men een gehangene aan. Steendood
aan die ene levende boom. De velo omver gevallen.
Daar kwam ook een
boerenfamilie aanrijden. Op een karre zonder peerd. Bij hun platgebombardeerde
hofsteen bleef de karre stilstaan. Ze stegen af: vader, moeder, kinderen;
en keken … keken als verdwaasd … Ze huilden …
Maar och kom, het leven ging
voort. Vol moed togen de boeren aan huis- en landbouw. Voorwaarts naar een
steengoede tijd en een nieuwe oorlog.
Bij zijn vertrek had Cabeza het huis aan Gaston geschonken. Dank zij de grote voorraad drank en voedsel kon Gaston op zijn gemakjes over de bouw van een tijdmachine nadenken. Meestal werkte hij zoals Aristoteles al wandelend. Aanvankelijk was er weinig volk te zien. Vrede over het oorlogslandschap. Die vreedzame stemming veranderde toen de dorpsbewoners allengs terugkwamen. Van begin af aan bejegenden de boeren die steedse snoeshaan met heimelijke vijandigheid. Alsof ze het hem kwalijk namen dat zijn huis na al dat oorlogsgeweld overeind was blijven staan. Ook kon hij moeilijk uitleggen hoe dat herenhuis in zijn bezit was gekomen. En er werd reeds gefluisterd dat hij een Duitse spion was. Veiligheidshalve besloot Gaston om de streek maar te verlaten …
De polders waren somber als zwarte modder. Hier en daar de vrolijke schaterlach van klaprozen. Overal op de weg sites under construction. Arbeiders hielden op met werken om hem schaapachtig aan te staren. Gaston woof en zij wuifden terug. Door al dat slijk werd het een pijnlijke voettocht en toen Gaston bij een afspanning kwam, besloot hij om daar even uit te blazen. Op de koer stonden twee vossen voor een koets gespannen. Voorwaar geen karre zonder peerd. In de gelagzaal zaten — buiten de koetsier — een net geklede heer en een minder net geklede boer. Achter de toog stond de waardin. Gaston bestelde een tasse café.
« Maar meneertje toch! » lachte de waardin, « wij hebben hier de laatste jaren geen café gezien.»
« Ik anders wel, » zei de nette heer zelfingenomen.
« Op de zwarte markt zeker? » zei de boer terwijl hij de nette heer vuil aankeek. De nette heer bloosde verlegen en Gaston bestelde een pint bier.
« Kijk een karre zonder peerd! » riep de kasteleine uit. En inderdaad op de koer, vlak achter de koets, stopte een automobiel …
Er stapte een gelaarsde jonge kerel uit de wagen. Op zijn hoofd droeg ie een amerikaanse hoed.
« Als dat godverdomme geen cowboy is! » riep de nette heer uit.
« Een wadde godverdomme? » vloekte de koetsier.
« Cowboy. Amerikaanse koejongen. »
« Allee kom zeg, » zei de waardin, « voor koewachter is ie toch veel te netjes gekleed? »
« Tja, het ziet er wel een nette heer uit, » beaamde de nette heer.
De jonge man haalde een reiskoffertje uit de wagen en stapte naar de herberg toe. Verlegen keek hij de gelagzaal rond en vroeg vervolgens in het Engels de weg naar Ostend. Gaston wees hem de weg. De Amerikaan dankte, bestelde een biertje en maakte vervolgens het royale gebaar van tournée générale. Na een gulzige slok bier trok de Amerikaan een gelukzalig gezicht.
De anderen hadden ademloos het gesprek gevolgd. Maar aan hun
gezicht kon je merken dat ze er geen snars van begrepen. De koetsier en zijn
nette heer vertrokken. Ook de boer bleef niet lang meer. Het liep stilaan tegen
de noen en Gaston en Burt bestelden een middagmaal. Tijdens het tafelgesprek had
Burt het vooral over Amerika: zijn wolkenkrabbers, zijn talrijke automobielen,
zijn gekleurde films ... Toen hij vernam dat Gaston ook naar Ostend wou, bood
hij een lift aan. Gedurende de conversatie had Gaston de indruk dat zijn
gesprekspartner allengs meer en meer zenuwachtig werd; zijn gelaatskleur
veranderde voortdurend van bleek over roze naar paarsblauw en terug. Ook zijn
stem sloeg herhaaldelijk over: van bariton over sopraan naar falset en terug.
Net toen Gaston wou vragen of hij zich wel goed voelde, veerde Burt recht,
verontschuldigde zich, greep zijn valiesje een snelde over de koer naar de
« Wel alle mensen! Waar komt die zo ineens vandaan? » riep de waardin. Uit het toilet was een jonge vrouw te voorschijn gekomen. Op haar hoofd een klokhoedje en in haar hand een koffertje dat sterk op dat van Burt leek. Bij de automobiel gekomen, aarzelde ze even, keerde zich plots om en snelde terug naar het toilet.
Zo'n kwartier later was Burt eindelijk terug. Hij betaalde het gelag en zei: "Let's go!"
In Oostende waren er ook al kapotte
huizen. De Royal Navy had het leuk gevonden om de stad vanuit zee met
kanonkogels te bestoken. Het ouderlijk huis van Gaston was nog niet eens under
construction. Dus ging hij samen met Burt in een hotel kamers betrekken. Hotel
Royal. Op aanraden van de vader. Nauwelijks had hij zijn kamer betrokken of
Gaston ging de stad verkennen. De eens zo vertrouwde stad leek hem nu een
wildvreemd oord te zijn.
Terug in het hotel vernam Gaston van de
receptionist dat Burt het avondmaal niet zou nemen daar hij zich onwel voelde.
In de eetzaal kon hij met moeite zijn ogen afhouden van een jonge knappe vrouw
die eenzaam aan een naburig tafeltje zat. Ze glimlachte hem toe en later gingen
ze samen in de nachtelijke stad op de zwier. Na een innige omhelzing in de
hotelhall wou hij Evelyn naar haar kamer vergezellen. Maar ze weerde af. Not
yet buster! Ze liet hem staan waar hij stond maar hij sloop haar heimelijk
achterna. Zag hoe ze in de kamer van Burt verdween. Even was het alsof hij ter
plekke van jaloersheid dood zou vallen.
De volgende morgen kwam Evelyn aan
zijn ontbijttafel zitten en hij maakte haar verwijten. Verontwaardigd toonde ze
hem puntje voor puntje aan hoe hij zich schromelijk vergist had. Tegen
vrouwelijke logica was hij niet opgewassen en dus gingen ze samen Brugge die
Scone bezichtigen. En die nacht troonde hij haar mee naar zijn eigen kamer.
Burt kreeg hij niet meer te zien. Regelmatig kwam de receptionist hem
meesmuilend de verontschuldigingen mededelen: onwel en niet gestoord willen
worden, zakenreis, vriendinnetje … Zekere dag passeerde Gaston de kamer van
Burt. De deur stond op een kier. Gaston klopte aan en zonder antwoord af te
wachten duwde hij de deur open. Verschrikt keerde Burt zich om. Op het bed lag
de japon die Evelyn de vorige dag gedragen had. Gaston keek van de japon naar
Burt en terug.
Burt begon zich uit te kleden. Stond weldra naakt als Adam. Mooi als Adonis. Hij verdween in de badkamer en sloot de deur. Minuten later werd de badkamerdeur geopend en verscheen Evelyn. Naakt als Eva. Mooi als Venus. Gaston weerstond de verleiding om haar meteen in zijn armen te sluiten. In plaats daarvan ging hij de badkamer onderzoeken. Maar van Burt geen spoor.
Toen hij uit de badkamer kwam, zag hij hoe Evelyn in bed glimlachend op hem lag te wachten.